De Frankische Tijd en het Leenstelsel

Rond 800 werden de Saksische boeren verdreven door de Franken, die van het brinkdorp niets begrepen. Ze bouwden de open ruimte vol en verknalden daarmee de oorspronkelijke aanleg. De ontwikkeling van het brinkdorp werd verhinderd door de Brink niet als plein open te houden, maar die te bestemmen voor woningbouw. Het werd van een "brinkdorp" een "straatdorp".

Omstreeks 8oo kwam het leenstelsel van de Franken in werking. Van vrije marken, vrije boeren en vrije mannen was weldra geen sprake meer. De Franken namen de plaats der Saksers in en pasten de regels van hun stelsel toe. Velen moesten hun onafhankelijkheid vrijwillig of gedwongen opgeven, wat voor hen een hard gelag was. Men denkt zelfs, dat velen het land verlieten en naar Engeland verhuisden. Vele Veluwse plaatsnamen komen ook in Engeland voor, zoals Apledore, Barnefield, Hailsham (Heelsum), Ede (in Devonshire), Berneham (Bennekom), Hardwich (komt veel voor) , Puttingham (Putten). Zelfs Eschoten onder Otterlo komt in Worcestershire voor als Escote!.

Het leenstelsel

Veel land werd door de keizer in leen gegeven. Zó'n leen was dikwijls van grote afmetingen en meestal gelijk aan de vroegere Saksische mark, zodat de grenzen min of meer gehandhaafd bleven. De boeren werden horigen, behorend bij een Heer (Graaf of Hertog).

Alles werd aanvankelijk centraal beheerd vanuit de Hof, d.w.z. het huis van de Landheer. Later woonde een gedeelte der horigen op het land, dat ze bebouwden. De vrij-wonenden moesten elk jaar enige dagen op het goed van de Heer gaan werken of op andere wijze hun afhankelijkheid erkennen.

Op de horige goederen mochten alleen onvrije mensen (horigen) wonen. Voor de meeste boeren was er dus nog geen vrijheid van bezit. Maar het goed bleef in de familie en de zoon kon de vader opvolgen. Als hij bovendien geregeld de belastingen betaalde, kon hij de bezitter van zijn goed worden. Maar voor de velen, die bij een boer als arbeider werkten, hielp dit niet veel, ze bleven de oude knecht. Maar ook in hen leefde de vrijheidsdrang, die soms in een opstand tot uitbarsting kwam. Het zou echter nog eeuwen duren, voor ook voor hen de vrijheid ten deel viel.

Vele horigen in deze streken konden in de loop der tijden in vrije boeren veranderen. Aan een vrije mochten de vernederende belastingen niet opgelegd worden. Alle vrij geworden horigen moesten elke jaar een soort grondbelasting, tijns geheten, aan de Hertog betalen. Deze had maar alleen de tijns in ontvangst te nemen, verplichtingen stonden er niet tegenover. Sommige horigen werden al vroeg "gevrijd", anderen pas in de 17e eeuw.

Vele leengoederen of villa's behoorden aan de Graaf van Gelre. Telkens vergrootte hij zijn goederen, soms door koop, soms door overmacht. Voor de horigen was dit niet slecht, daar zij onder een graaf vrijer waren dan onder een kleine landheer, die hen in alles op de vingers kon zien. Begin veertiende eeuw telde de Veluwe 8oo horigen van de graaf en nog 395 van andere heren. Het deel van de graaf werd steeds groter.

Leengoederen

Leengoederen hadden militaire verplichtingen voor de bezitter, hij moest te paard dienen en steeds voor de oorlog gereed opkomen, als de vorst hem nodig had.

In het ambt Ede waren meerdere leengoederen, waaronder de Kernhem. Na 1600 kwamen er nog veel meer bij. Ieder die zijn bezit bijeen wilde houden en niet door vererving verdeeld wilde hebben droeg zijn goed in leen op aan de Staten van Gelderland, die de opvolgers waren van de Hertogen. Er werd bij overdracht een kleine som geld betaald die men er graag voor over had als de eigendommen maar in een hand bleven. Het gewone Gelderse erfrecht gaf namelijk aan alle kinderen een evenredig deel, wat de verdeling van de goederen gewoonlijk met zich meebracht.

Niet alle goederen op de Veluwe waren leengoederen van de Hertog van Gelre. Er waren een aantal vrije goederen in de omgeving zoals de Hanepol, de Kalverkamp, Bruynhorst, en De Horst en de Koekelt. Er waren ook nog anderen die bezittingen in de Buurt hadden. Een der voornaamste was wellicht de Proost van 't Kapittel van St. jan te Utrecht die hier bezittingen had. In de volksmond heette deze erve de Proostdij. Ook de Commanderie van St. Jan te Arnhem had hier landerijen.

Tienden

Onder tienden verstaat men het tiende deel van de opbrengst van hoeven en bouwlanden, dat door de eigenaar of pachter (dus door de gebruiker) moest worden afgestaan. Oorspronkelijk kwamen de tienden ten bate van de kerk. Later hebben machtige wereldlijke heren ze toegeëigend.

De eigenaars hadden dus niet de vrije beschikking over de gehele opbrengst van de oogst. Wel moesten ze het land bemesten ploegen, zaaien of maaien. Maar slechts 90% van de oogst mocht geborgen worden, want 10% moest voor de tiendheffer blijven staan. De tienden hadden betrekking op zowel de landbouwproducten als de veeteelt.

De tienden verdwenen pas in 1907. Toen kwam de tiendwet tot stand die de afkoop van alle tienden op billijke wijze regelde. Er werden tiendcomissies benoemd die de eigendomsbewijzen nagingen, bezwaren onderzochten etc.

Bronnen:

  • De geschiedenis van Ede - Vereniging Oud Ede, 1933
  • Rond de grijze Toren, 1000 jaren geschiedenis uit de boeken van de buurt Ede-Veldhuizen - L.C. Schreuders, 1958